Bibliodrama
VERHALEN
Tegenwind op het meer
Mattheus 14,22-36
Meteen hierna dwong Hij de leerlingen om aan boord te gaan en alvast voor Hem uit over te steken; dan zou Hij intussen de mensen wegsturen. Toen Hij de mensen had weggestuurd, ging Hij de berg op om te bidden, Hij alleen. Toen het avond geworden was, was Hij daar nog alleen. Toen de boot al veel stadiën uit de kust was, had die het zwaar te verduren van de golven, omdat de wind tegenzat. Op het einde van de nacht ging Hij lopend over het meer naar hen toe. Toen de leerlingen Hem op het meer zagen lopen, raakten ze in paniek. ‘Een spook!’, riepen ze, en ze schreeuwden van angst. Meteen zei Jezus: ‘Rustig maar, Ik ben het. Wees niet bang.’ Petrus gaf Hem ten antwoord: ‘Heer, als U het bent, laat me dan over het water naar U toekomen.’ Hij zei: ‘Kom.’ En Petrus stapte overboord, liep over het water en kwam naar Jezus toe. Toen hij lette op de kracht van de wind, werd hij bang, en toen hij begon te zinken, schreeuwde hij: ‘Heer, red me.’ Meteen stak Jezus zijn hand uit en greep hem vast. Hij zei: ‘Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?’ Toen ze in de boot gestapt waren, ging de wind liggen. De mensen in de boot vielen voor Hem op de knieën en zeiden: ‘Werkelijk, U bent de Zoon van God.’ [34] Ze staken over en kwamen aan land in Gennesaret. Mattheus 14,22-36
Bibliodramaspel
1. Het lezen van de bijbelpericoop
2. Associaties en vragen bij het verhaal die spontaan opkomen bij de deelnemers
3. Mogelijke spelscènes met het verhaal
3.1. Het meer van Galileia
Het meer als (spel)ruimte
De beleving van het meer van Galilea in het verhaal
Het spel van het meer aan de hand van blauwe doeken
Elke speler kiest uit een kist met veelkleurige doeken (variaties van wit over groen naar licht en donker blauw) één doek uit.
Om beurt legt elke speler een doek neer op de aangegeven speelruimte en verwoordt een aspect van het meer zoals hij dat voor zichzelf voorstelt. Voorbeelden: het diepe van het meer, de golven, de rand, de helderheid, de onrust, het gevaar, de vissen, de stormachtigheid....
Elke speler leeft zich kort in dat bepaalde aspect van het meer en legt de doek neer met de woorden: " ik ben.... gevolgd door één van de gekozen zelfgekozen kenmerken. Om beurt legt elke speler zijn doek neer en vorm zo aaneensluitend met de anderen het meer. Voorbeelden van inlevingen kunnen zijn: Ik ben de sterke golfslag van het meer, ik ben de donkerblauwe diepte, ik ban een school vissen die voorbij zwemt...
Wanneer iedereen zijn doek heeft neergelegd en de eigen associatie verwoord heeft zich tegelijk een speelruimte gevormd met name 'het meer' waarop het volgde spel zich verder kan enten.
3.2. De kant en de overkant
- De zinsnede uit het verhaal wordt gelezen
“Meteen hierna dwong Hij de leerlingen om aan boord te gaan en alvast voor Hem uit over te steken”
- Zich bewust worden van de belevingen van:
-
aan de kant te staan
-
aan de kant van het meer te staan
-
oversteken (moeten, willen…)achterlaten, loslaten van land naar water.
-
Het meer oversteken, waar naar toe?
-
De overkant: Het veilig onveilige, het bekende onbekende, nieuwe toekomst
Het inlevingsspel van deze kant en overkant.
Het doorleven van de betekenis van het oversteken naar de overkant, de oever verlaten, het water op en naar de overkant trekken.
Het veilig vertrouwde achterlaten, het onveilige water opgaan en naar de onbekende overkant toe gaan, of een bedreigende overkant of...
Zich als speler inleven in de diverse aspecten van deze kant of die van de overkant.
Twee spelersgroepen staan tegeover elkaar aan beide zijden van de speelruimte.
Om beurten verwoorden ze naar elkaar toe de betekenis van de beide kanten van het meer en vertellen ook over de betekenis van het meer en van het al dan niet overvaren.
Werkvorm: Het koor. >> Naar Werkvorm
3.3. Jezus op de berg om te bidden
- De zinsnede uit het verhaal wordt gelezen
“Toen Hij de mensen had weggestuurd, ging Hij de berg op om te bidden, Hij alleen.
Toen het avond geworden was, was Hij daar nog alleen.”
- Doorleving van de rol als Jezus zittend op een berg, eenzame plaats al mediterend of biddend.
Werkvorm: Roldoorleving >> Naar Werkvorm
3.4.De leerlingen in de boot op het meer met tegenwind
“Toen de boot al veel stadiën uit de kust was, had die het zwaar te verduren van de golven, omdat de wind tegenzat.”
- Werkvorm: Roldoorleving >> Naar Werkvorm
- De spelers leven zich in als leerlingen op de boot. Ze trachten te doorleven wat deze stap voor hen betekent. In de boor stappen, het water opgaaan, met de anderen aanwezig zijn in de boot, de kwaliteit en betrouwbaarheid van de boot, de ervaring van tegenwind...
Ze vertellen aan elkaar hoe ze zich voelen, wat ze denken en hopen, wat er door hen heen gaat bij zo'n overtocht...
3.5.De leerlingen zien een spook (Jezus) over het water naar zich toekomen
“Op het einde van de nacht ging Hij lopend over het meer naar hen toe. Toen de leerlingen Hem op het meer zagen lopen, raakten ze in paniek. ‘Een spook!’, riepen ze, en ze schreeuwden van angst. Meteen zei Jezus: ‘Rustig maar, Ik ben het. Wees niet bang.’ “
- Werkvorm: Roldoorleving >> Naar Werkvorm
- De spelers, in de rol van leerlingen, drukken uit wat ze ervaren bij het verschijnen van het spook, de geestesverschijning op het meer.
Ze vertellen ook wat ze voelen, associëren en denken als Jezus zich kenbaar maakt.
3.6. Petrus’ antwoord aan Jezus
‘Heer, als U het bent, laat me dan over het water naar U toekomen.’ Hij zei: ‘Kom.’ En Petrus stapte overboord, liep over het water en kwam naar Jezus toe. Toen hij lette op de kracht van de wind, werd hij bang, en toen hij begon te zinken, schreeuwde hij: ‘Heer, red me.’ Meteen stak Jezus zijn hand uit en greep hem vast. Hij zei: ‘Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?’
- Werkvorm: Ontmoetingsspel. >> Naar Werkvorm
- De spelers die de rol van Petrus willen spelen leven zich in, in de situatie. De spelers die de rol van Jezus willen spelen leven zich in.
Er ontstaat een kort wederzijds gesprek met opeenvolgende handelingen tussen één speler die de rol van Petrus opneemt en de speler die Jezusrol speelt. Er ontstaat een ontmoetingsgebeuren van een halve minuut tot een minuut waarbij de beide spelers spreken en handelen op eigen wijze, al dan niet in de lijn van het verhaal.
3.7. Erkenning
De mensen in de boot vielen voor Hem op de knieën en zeiden: ‘Werkelijk, U bent de Zoon van God
Beleving uitdrukken als leerling (vanuit de totaal beleving van het verhaal)
4. Uitwisseling van ervaringen
Na het spel wisselen de deelnemers aan elkaar uit wat ze tijdens het spelen nog gevoeld, ervaren, gedacht, geassocieerd hebben tijdens het spel en wat in het spel niet of te weinig is uitgesproken geworden. Ze vertellen vanuit hun eigen belevingen. Oordelen over het spel van iemand anders worden niet toegelaten.
Na deze ervaringen vertellen de deelnemers welke ervaringen uit hun leven ze bij het spelen bij hen zijn opgekomen, welke ervaringen ze herkend, geassocieerd, herinnerd hebben.
Zo worden de verbindingen tussen het verhaal en de actuele leven gemaakt.
Ook kan er worden stilgestaan bij de betekenissen die het verhaal voor de deelnemers heeft gekregen.
Mogelijk kan het gesprek ook verder gevoerd worden over de betekenis die dit spel en hun verstaan van het verhaal iets betekent voor hun levensovertuiging.
Meer informatie over de uitwisseling: >>Zie Begeleiden Uitwisseling
5. Tot slot wordt het verhaal nogmaals herlezen