top of page

VERHALEN

Lc.14 , 16-24

 

'Zeker iemand gaf een groot maal en nodigde veel gasten. Op het uur van de maaltijd zond hij zijn dienaar om aan de genodigden te zeggen: Komt, alles is gereed. Maar zij begonnen zich allen opeens te verontschuldigen. De eerste liet hem zeggen: Ik heb een akker gekocht en moet die noodzakelijk gaan bekijken; ik verzoek u mij wel te willen verontschuldigen. 

Een tweede zei: Ik heb vijf span ossen gekocht en moet ze gaan proberen; ik verzoek u mij te willen verontschuldigen. 

Weer een ander: Ik ben zopas getrouwd; daarom kan ik niet komen. Bij zijn thuiskomst bracht die dienaar dat alles aan zijn meester over. Nu ontstak de heer des huizes in toorn en beval aan zijn dienaar: Haast je naar de straten en stegen van de stad en breng de armen, gebrekkigen, blinden en kreupelen hierbinnen. Toen de dienaar hem zei: Heer, wat gij bevolen hebt is gebeurd, en nog is er plaats, droeg de heer zijn dienaar op: Ga naar de wegen en de binnenpaden en nodig de mensen dringend uit binnen te komen, want mijn huis moet vol worden. Ik zeg u: Geen enkel van de mannen die het eerst genodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.'

Het feest dat zo niet bedoeld was

Voor kinderen

 

Er was eens een man, een heel gewone man, maar hij was stilletjes aan heel rijk geworden

en nu woonde hij in een groot sjiek huis

op en dag wou hij een feest geven voor zijn vrienden, een heel groots feest

hij had naar iedereen uitnodigingen gestuurd, waarvan hij graag wilde dat ze erbij zouden zijn

 

Op de dag van het feest, toen alle tafels gezet waren en het eten op mooi versierde schotels lag

riep hij zijn dienaar en sprak: Zeg tegen al mijn vrienden dat alles klaar is voor het feest

en nodig hen uit om nu te komen.

 

Toen de dienaar bij de eerste genodigde kwam zei deze:

o excuseer me maar dat ben ik helemaal vergeten,ik heb juist een groot stuk grond gekocht

en daar moet ik nu dringend gaan naar kijken

het spijt me maar ik heb nu geen tijd, gelieve me te verontschuldigen

 

En toen ging de dienaar naar de volgende genodigde.

Deze zei : o ik heb juist vijf ossen gekocht om voor mijn ploeg te spannen.

Ik moet die echt eens gaan proberen

het spijt me maar ik kan niet komen, gelieve me te verontschuldigen

 

Dan ging de dienaar naar de volgende genodigde.

Die was net getrouwd, die stond nog in haar kamerjas en zei: ik ben nog in mijn wittebroodsweken

en mijn man en ik kunnen nog niet zonder elkaar, begrijpt u dat dan niet

 

en zo ging het maar door  en de man die rijk geworden was,

kreeg niemand van zijn vrienden op zijn feestje

de dienaar ging terug naar zijn heer om hem dit te vertel­len

 

Toen de heer hoorde dat al zijn mooie vrienden

niet naar het feest wilden komen terwijl al het eten al klaar stond

en het feest al lang aan de gang moest zijn toen werd hij  kwaad en zei tegen de dienaar:

Als al mijn nette vrienden niet willen komen, dan is er plaats en eten voor andere mensen

ga naar de nauwe straatjes en pleinen van de stad en zeg aan de armen, de blinden, de gebrekkigen en kreupelen,

zeg aan alle mensen waar anderen een hekel aan hebben, dat ze naar mijn feest komen, nodig ze allemaal uit

 

Toen die mensen gekomen waren, was het huis van de heer nog niet helemaal vol,

er waren nog plaatsen over toen zei de heer tegen zijn dienaar:

Ga ook buiten de stad op zoek, op de wegeltjes en de binnenpaden en haal de mensen over om naar het feest te komen,

als mijn huis stampvol is dan is het pas echt feest. 

Bibliodrama: 

​Uitgewerkt bibliodrama voor kinderen met videobeelden: >> Naar Videobeelden bibliodrama De genodigden van het feest

 

Doelen

De kinderen kunnen zich in het zelfgekozen personage inleven. Ze kunnen de rol van het gekozen personage spelen.

In functie van het vervolgspel analyseren de kinderen hun rol­(gedrag­) naar inhoud en naar het effect, mede met behulp van elkaar en van diege­nen die (mogelijk) toe­schou­wer waren bij het spel.

De kinderen suggereren rolaanpassin­gen voor het herspelen van de verhaal­rollen:

- met het oog op een verdere uitzuivering of een wezenlijker invul­ling van de rollen of het inoefenen of het eigen maken daar­van.

- met het oog op het verkennen en inoefenen van het rolgedrag zoals dat in het bijbels verhaal als nastrevenswaardig wordt voorgesteld.

- met de bedoeling de betekenissen van de rollen, aangegeven door de verhaalcontext te verkennen, uit te diepen, te confronteren, te assimileren.

In een uitwisselingsgesprek na het gehele spelgebeuren verwoorden de kinderen naar elkaar toe hun belevingen tijdens het spel en beschrijven het eigen handelen in de rol.

Ze associëren ervaringen uit het eigen leven of situaties uit de eigen leefomgeving of uit de grotere maatschappelijke werkelijkheid die ze herkennen in het eigen spel of dat van anderen. Zo leggen ze verbanden tussen het bijbelverhaal en de actuele werkelijkheid en omgekeerd.

Ze stellen zich de parabel voor als een verhaal over God en vertellen welke associaties en denkbeelden dit bij hen oproept.

Ze voeren onder elkaar een gesprek met het beelden en voorstellingen van God  die dit verhaal bij hen oproept.

 

Spelverloop

1. Het verhaal wordt voorgelezen.

 

2. Enkele korte eerste reacties bij de tekst inzamelen.

3. Het verhaalverloop samen herinneren.

Tesamen met de kinderen wordt het verhaalverloop herinnerd en wordt er gezocht naar de verschillende personen die in het verhaal voorkomen.

In het verhaal verschijnen de volgende rollen:

- de heer des huizes

- de dienaar

- de drie genodigden, die zich verontschuldigden om drie verschillende redenen

- de armen, de gebrekkigen, de blinden, de kreupelen

- de mensen van de wegen en de binnenpaden

4. Rolkeuze

Aan de kinderen wordt gevraagd de ogen te sluiten en het verhaal door hun hoofd te laten gaan.

Ze trachten te voelen welk verhaalfi­guur hen raakt, treft of hen aanspreekt in het verhaal.

Soms is het lezen van het verhaal voor een tweede maal wenselijk.

We gaan er van uit dat er een wezenlijke verbinding bestaat tussen de rol uit het bijbelverhaal die een kind kiest (en hoe het deze speelt) en de eigen levensaspecten die voor dat kind (hier en nu) op één of andere wijze wezenlijk van belang zijn. In de rol komt datgene wat, bewust maar vooral onbewust, brandend actueel is voor het kind, op een verborgen wijze aanwe­zig.

 

De kinderen schrijven de gekozen rol op een kaartje. Ze noteren op de andere zijde een tweede rol die hen mogelijk ook aanspreekt.

Vele kinderen spelen zo graag, dat ze om het even welke rol wel willen spelen. Voor hetgeen we met dit spel op het oog hebben is (in een eerste fase) de rol die hen aanspreekt van belang. Het spreekt voor zich dat mannenrollen door meisjes kunnen gespeeld worden en omgekeerd.

Omdat we voor de eenvoud van het spel kiezen om maar met één heer en maximaal twee dienaars te spelen kunnen we vragen of zij hun tweede rol willen spelen. Wanneer rollen niet spontaan ingevuld worden bij de eerste keuze kan gevraagd worden de ontbrekende rollen vanuit hun tweede keuze op te nemen. Er dient wel worden opgelet dat deze kinderen in een volgend spel de door hun gekozen rol ook eens kunnen spelen.

5. Spelscène opbouwen

- In de speelruimte worden de rollen een welbepaalde plaats gegeven zodat voor iedereen duidelijk wordt waar hij:zij dient plaats te nemen.

- Aan de kinderen wordt gevraagd hun plaatsen in de ruimte in te nemen en zich in hun rol in te leven.

Helpende vragen kunnen zijn : wat voor iemand ben je eigenlijk, hoe ben je zo geworden,

hoe voel je je, wat gaat er door je heen in je rol enz.

- De kinderen die toeschouwer zijn bij het eerste spel krijgen enkele kijkopdrachten. 

Voorbeeld: Welke belevingen voel je tijdens het spel bij je opkomen. Welke handelingen van de personages in het verhaal spreken je aan? Welke handelingen en houdingen van de personages zou je bij het tweede spel willen suggereren aan de verschillende rollen.

 

6. Spelbegin en interview

- De spelbegeleid(st)er vraagt dan om beurt aan de kinderen te vertellen wie ze zijn, liefst iets ruimer dat enkel de naam van hun rol. (ook hier kunnen die ondersteunende vragen helpen en kan er geput worden uit de rolsuggesties zoals die in de inhoudsanalyse werden aangereikt).

 Meer informatie over het 'interview: >>Naar Werkvorm Interview

- De spelbegeleider vraagt aan de heer des huizes het spel te beginnen.

Zij laat deze vertellen dat hij een feestmaal geeft en voor wie en ook dat de maaltijd klaar is. Verder laat ze hem aan de dienaar een opdracht te geven tot het nodigen van de gasten aan de maaltijd. Zo kunnen de kinderen dan het gewone verloop van het verhaal verder spelen.

 

7. Interactie

Het verdere verloop lijkt een beetje op het toneel­matig naspe­len van het verhaal. Dat is ook gedeeltelijk zo omdat we als spelbege­leider van nabij willen volgen hoe kinderen een rol spontaan gestalte geven. Daaruit leren we hoe iemand z'n rol en daardoorheen ook zichzelf verstaat en welke handelings­mogelijkheden iemand (niet) heeft. Toch is er nog een belang­rijk verschil. 

De spelbegeleider vertraagt het spel door de diverse personages regelmatig te laten stilstaan bij de wijze waarop ze hun spel beleven, bij wat ze denken, willen of fantaseren. Dit kan op meerdere wijzen.  Door meer uitleg te vragen. Vb. 'Zeg eens heer, waarom wil je een feest geven?.  Door naar hun belevingen en plannen te vragen. Vb. 'Wat denk je dat de heer nu voelt ?

               

Zo wordt stapsgewijze het hele verhaal doorlopen en blijft de bege­leider dicht bij de belevingen en de motieven van de kinderen, volgt hun handelingen en brengt de kinderen in de rol bij zichzelf en omge­keerd.

 

Het spel eindigt wanneer het einde van het verhaal spelend verkend is.

 

Als slot kan dan aan de spelers gevraagd worden nog één korte uitspraak te doen vanuit hun rol. Dit kan tegen een andere rol uitgesproken worden of gewoon voor zichzelf of tot de gehele situatie.

 

Een andere mogelijkheid is dat de spelers zich verbeelden dat ze de dag na het feest nog eens terugdenken aan het feest.  Ze mogen daarover nog elk iets zeggen vanuit de gekozen rol die ze gespeeld hebben.

 

Daarna worden alle spelers gevraagd uit hun rol te stappen. We doen dit symbolisch concreet daar ons lichaam even los te schudden en om onze eigen as te draaien en te zeggen: ik ben niet meer de heer, de dienaar,... maar ik ben weer Jana, Tom, ...

 

Meer informatie over het begeleiden van de interactie: Zie boek 'Bibliodrama begeleiden' >> Naar boek

​8. Uitwisseling

De spelers worden uitgenodigd zich te ontrollen. Ontrollen van het personage en van de voorwerpen.

Nadien volgt een moment van uitwisseling van belevingen en ervaringen tijdens het spel:

Tezamen met de toeschouwers gaan de spelers in een kring zitten. Ze vertellen allen aan elkaar hoe ze hun rol beleefd hebben en staan stil bij ervaringen die tijdens het spel niet verwoord zijn kunnen worden.Wat heb je daarbij gevoeld, geassocieerd, bedacht…?

 

Richtvragen hierbij kunnen zijn: Welk bijbelfiguur heb je gespeeld. Hoe heb je deze rol beleefd ? Wat heeft jezelf geraakt, verwonderd in wat je zelf gespeeld hebt? Wat heb je gevoeld, gedacht, gefantaseerd, ge­wild, gezegd, gedaan. Wat had je graag nog willen zeggen en doen?

De belevingen naar aanleiding van het spel worden verwoord. vb. de heer:'Ik was blij toen de armen naar mijn feest kwamen'. vb. de dienaar:'ik vond de heer vriendelijk want hij hielp mij bij het klaar­zet­ten van het feest'. vb. de armen en gebrekkigen: ‘ die dienaar vroeg ons niet zo beleefd als bij de genodigden om naar het feest te komen’. Vb. de mensen op de binnenpaden: ‘De heer zei geen­eens goedendag tegen ons'… Vb. de genodigden: ‘ ik was verlegen toen ik neen zei tegen de dienaar, dat ik bijna was meegekomen.’

 

Aan de toeschouwers word gevraagd: welke gedragingen of woorden van de andere spelers hen hebben aangespro­ken in het spel. Daarna vertellen ze welke suggesties ze hebben voor de verschillende personages  uit het verhaal.

Het is de bedoeling om de spelers van het volgend spel sugges­ties aan te reiken waardoor ze hun rol 'beter', 'anders', 'met meer wederzijds respect' 'bijbelser' kunnen spelen. Vb. De armen willen graag begroet worden door de heer.  De dienaar kan misschien ook de gebrekkigen vriendelijk aanspreken,  of hij kan trachten de genodigden die niet willen komen toch te overhalen… Wanneer  de personages rol per rol zijn nabesproken en er suggesties voor elke rol zijn aangereikt dan kan het spel een tweede maal gespeeld worden en kan men (vrij naar eigen keuze) gebruik maken van de rolsuggesties uit vorig spel.

9. De tweede spelronde

De begeleider geeft aan dat de kinderen die het volgende spel zullen spelen rekening kunnen houden met wat ze in het vorige spel gezien en beleefd hebben en wat ze geleerd hebben uit de commentaren van elkaar. Er wordt in deze uitwisseling en nabespreking op gelet dat er geen kinderen omwille van hun spel bekriti­seerd worden of dat de begeleider gewild of ongewild moraliserende oordelen over bepaalde gedragingen van kinderen in de rol ten beste geeft.

 

De tweede spelronde verloopt methodisch com­pleet gelijk­aardig aan de eerste en eindigt eveneens met uitwisseling en nabe­spreking.

 

10. Slot uitwisseling van belevingen en ervaringen

 

Omdat de meeste belevingen en ervaringen tijdens het spel in de tussentijdse uitwisselingen reeds verteld zijn kan de begeleider de uitwisseling richten op volgende invalshoeken:

- De gedragingen in de diverse gespeelde rollen:

Wat heb je nu geleerd uit de verschillende bibliodramaspellen over de gedragingen van de verschillende personages. Welke houdingen vind je nu belangrijk voor  wie een heer is, dienaar, genodigde, gebrekkige…..?  Als je nu echt die bijbelfiguur zou zijn, wat zou je dan nog allemaal doen of zeggen? Welke handelingen, gedragingen en houdingen vind je belangrijk voor jezelf. Welk personage uit het verhaal is het moeilijkst om te spelen denk je? Waarom is dat zo?

 

- De verbindingen met het eigen leven:

Herken je iets van je rol in je eigen leven, vroeger of nu? Voel jij je soms, doe je soms, ben je soms als de heer, de dienaar, de genodig­de, de ge­brekkige, arme, kreupele, blinde of als mens veraf, op wegen en binnenpaden?  Zie je situaties uit het verhaal of het spel ook in je leefomgeving en in de wereld om je heen gebeuren ? Vertel even.

 

- De betekenissen van het verhaal:

Als je nu terugkijkt naar het verhaal dat gespeeld is, wat wil dit verhaal ons dan vertellen? Wat moeten we over het verhaal zeker onthouden? Wat betekent het verhaal nu voor jezelf? Is dat ook belangrijk voor anderen? Het verhaal ‘over de heer die een feest geeft’ is een verhaal over God. Wat zou dit verhaal dan over God vertellen?

Meer informatie over de  uitwisseling: >>Zie Begeleiden Uitwisseling

11. Het verhaal wordt herlezen als afronding

Het geheel van het bibliodrama wordt afgerond met het herle­zen van het Bijbelverhaal. Alles wat met de kinderen gespeeld is, is voortgekomen uit het verhaal en wordt er nu aan teruggegeven. Het verhaal wordt met het spel verrijkt.

 

 

 

De genodigden aan de maaltijd

Enkele inhoudelijke overwegingen

Wanneer we dit verhaal gekaderd in het Lucasevangelie als een parabel van het Koninkrijk Gods lezen dan verschijnt in de gastheer het beeld van God die doorheen Jezus (als dienaar) de mensen tot het uiteindelijk, eindtijde­lijk, vreugdevol­le gemeenschap­maal uitnodigt. In de rol van de dienaar herken­nen we ook de mens als geroepene. Als diegene die onop­houdelijk en niet aflatend op en neer gaat tussen de gastheer en de mensen buiten. Een constante beweging van uittocht en intocht. Lezen we in de eerste reeks genodigden niet de eigen­wijze zelfge­noeg­zaam­heid van hen die zich al zeker weten van een plaats aan het messiaan­se banket ? Het uitverkoren joodse volk blijkt niet op de uitnodi­ging te willen ingaan. Er wordt plaats inge­ruimd voor de vreemde volkeren. De spanningen tussen christenen en Joden uit de eerste eeuw na Christus komt hierin boven en staan symbool voor allerlei maat­schappelijke en kerkelijke spanningen doorheen te tijden  tot op vandaag.

 

De redenen die de genodigden aandragen om zich voor de maal­tijd te veront­schuldigen dient men serieus te nemen, ze ver­wijzen naar noodzake­lijke elementen in ons dagdagelijks leven. Het verwerven van bezit, de menselijke arbeid en de intermen­selijke relatie en procreatie. In het beeld van de maaltijd dient dus een hoger goed, een soort ultieme feestuitnodi­ging van het leven herkend te worden, dat prioriteit verdient op de andere maat­schappelijke waarden. Hierbij kunnen we niet voor­bij aan de voorkeur­s­optie voor de armen, gebrekkigen, blinden en kreupelen. Waren deze groepen in die tijd niet door een oud cultisch taboe uitgeloten van de tempelceremonieën. Het zijn de gekwetste en gebroken mensen aan de rand van de samenle­ving, economisch, sociaal en religieus gedepriveerden uit de stedelijke achter­buurten en de landlopers en vreemdelingen op het platte­land. Ligt hierin niet een belang­rijke zendingsop­dracht van het christendom verscho­len.       

 

Door het uitnodigen van de onaanzienlijken neemt de heer afstand van het heersende systeem van sociale verhoudingen (het wederzijds nodigen en uitgenodigd worden door diegenen die materieel als gastheer kunnen optre­den). Hij kiest voor een nieuw systeem van verhoudingen waarbij afscheid genomen wordt van de vroegere genodigden en waarbij oude rechten niet meer gelden. Tegen deze achtergronden speelt het verhaal zich af. De gelij­kenissen met onze maatschappelijke werkelijkheid liggen her­kenbaar voor het grijpen.

De genodigden aan de maaltijd

De spiritualiteit van een bibliodrama bij kinderen

 

1.Toelichting

De wijze waarop een bibliodrama gespeeld  en begeleid wordt is bepalend voor de inhoudelijke rijkdom van het spel, voor de innerlijke beleving van de spelers, voor de helende werking, voor de spiritualiteit die vrijkomt… Een leerrijk bibliodrama vraagt om een uitgewerkte voorbereiding en een open communicatieve,  en tegelijk nabije, ondersteunende begeleiding. Waar in het vorige onderdeel bij het verhaal aandacht werd gegeven aan de technische uitbouw van het bibliodrama wordt in dit deel stilgestaan bij : persoonlijke verdieping, inhoudelijke verruiming, verdichtende communicatie of richtinggevende oriëntatie… Bijzondere aandacht is er voor het theologiseren met kinderen en voor inter-levensbeschouwelijke communicatie. Het geheel is geïllustreerd met ervaringen en uitspraken van kinderen.

 

2. Voorbereiding

 

Verhaalkeuze

We kozen dit verhaal uit om velerlei redenen.

Het verhaal handelt over belangrijke maatschappelijke tegen­stellingen : soortgenoten en buitenstaanders, rijken en armen, sterken en zwakkeren, gezonden en zieken, heren en dienaars, die zich ook in de wereld van het kind duidelijk laten gevoelen. Daarbij komend spelen deze elementen op de leeftijd van 8 tot 11 jaar een wezenlijke rol in de ontwikke­ling van de eigen identiteit en sociale verhoudingen die het kind zich eigen maakt.

Het verhaal is een parabel. Daarin wordt er een andere kijk op een situatie aangeboden en daarmee samenhangend ook andere houdingen en handelin­gen. Een verhaalpersonage (vb. de heer) ondergaat in het verloop van het verhaal veranderingen waar­door er andere verhou­dingen tussen de andere perso­nen uit het verhaal ontstaan.

Het is daarbij ook een parabel van het Rijk Gods, er ver­schijnt dus een perspectief van ‘uiteindelijke zin’.

Er zijn daarbij in dit verhaal diverse en onderscheiden rollen aanwezig zodat er een ruime en vrije keuze is en er een veelheid aan identificatie- en associa­tiekansen met bepaalde rollen moge­lijk is.  

 

Verhaal analyse

Als begeleider is het vooraf verkennen van het bijbelverhaal waarmee bibliodrama gespeeld wordt, een noodzaak. Commentaren lezen en interpretaties bij het bijbelverhaal helpen de begeleider om een veelheid aan inhoudelijke betekenissen en spoortekens in een verhaal te ontdekken.  Deze kunnen aangereikt worden in het spel om de spelers verdiepende betekenissen voor zichzelf te helpen vinden. Door het verhaal van dichtbij te lezen  en de tekst meer analytisch te bekijken (zie close-reading van teksten met voorbeelden in volgend hoofdstukken) betekent het voor de begeleider een hulp om vooraf zicht te krijgen op de mogelijke interpretaties van de spelers die tijdens het spel soms verrassend opduiken. Als begeleider ben je dan enigszins voorbereid op het onverwachte en dat biedt ruimte om er zinvol mee om te gaan.  Beginnende bibliodrama begeleiders hebben de neiging om de eigen accenten van de spelers en de nieuwe invalshoeken eerder af te houden, omdat ze niet goed weten hoe er positief en waarderend op in te spelen en het een plaats te geven in het spelverloop. Een bibliodrama kwaliteitsvol begeleiden, vraagt opleiding en ervaring, en, op de eerste plaats, een open waarderende houding voor de eigen invullingen en vormgeving van de kinderen.

 

Inhoudelijke accenten en achtergronden bij het bijbelverhaal Lc.14, 16-24

 Gekaderd in het Lucasevangelie verschijnt het verhaal als een parabel van het Koninkrijk Gods. In de gastheer verschijnt het beeld van God die doorheen Jezus (als dienaar) de mensen tot het uiteindelijk, eindtijde­lijk, vreugdevol­le gemeenschap­maal uitnodigt. In de rol van de dienaar herken­nen we naast de figuur van Jezus ook elk mens als geroepene om dit gebeuren gestalte te geven. Als diegene die onop­houdelijk en niet aflatend op en neer gaat tussen de gastheer en de mensen buiten. In de eerste reeks genodigden die niet aan het feest willen deelnemen lezen we mogelijk de zelfge­noeg­zaam­heid van hen die zich al zeker menen te weten van een plaats aan het messiaan­se banket ? Het uitverkoren joodse volk blijkt niet op die uitnodi­ging te willen ingaan. In het verhaal wordt er plaats inge­ruimd voor de  marginalen, de outcasts, de onreinen, de onaanraakbaren, de vreemdelingen... De spannin­gen tussen christe­nen en joden uit de eerste eeuw na Christus komt hierin ook naar boven en staan symbool voor allerlei maat­schappelijke en kerkelijke spanningen tussen levensbeschouwelijke stromingen en met uitgeslotenen en vreemdelingen.

De redenen die de genodigden aandragen om zich voor de maal­tijd te veront­schuldigen dient men serieus te nemen, ze ver­wijzen naar noodzake­lijke elementen in ons dagdagelijks leven. Het verwerven van bezit, de menselijke arbeid en de intermen­selijke relatie en procreatie. In het beeld van de maaltijd dient dus een hoger goed, een soort ultieme feestuitnodi­ging van het leven herkend te worden, dat prioriteit verdient op de andere maat­schappelijke waarden. Hierbij kan niet voor­bij gegaan worden aan de voorkeur­s­optie voor de armen, gebrekkigen, blinden en kreupelen, de mensen van de wegen en binnenpaden. Waren deze groepen in die tijd niet door een oud cultisch taboe uitgesloten van het sociale en religieuze leven, en de tempelceremonieën. Het zijn de gekwetste en gebroken mensen aan de rand van de samenle­ving, economisch, sociaal en religieus gedepriveerden uit de stedelijke achter­buurten, de landlopers en vreemdelingen op het platte­land. Door het uitnodigen van de onaanzienlijken neemt de heer afstand van het heersende systeem van sociale verhoudingen (het wederzijds nodigen en uitgenodigd worden door diegenen die materieel als gastheer kunnen optre­den). Hij kiest voor een nieuw systeem van verhoudingen waarbij afscheid genomen wordt van de vroegere genodigden en waarbij oude rechten niet meer gelden. Tegen deze achtergronden speelt het verhaal zich af. De gelij­kenissen met onze maatschappelijke werkelijkheid liggen her­kenbaar voor het grijpen.

 

Inhouden in het spel

Het is uiteraard niet de bedoeling deze inhoudelijke verhaallijnen zo aan de kinderen over te dragen.

Het helpt bijvoorbeeld de begeleider om de houdingen van de genodigden niet zomaar als negatief te kwalificeren, maar als een mogelijke levenskeuze die ook vandaag grote waardering wegdraagt, een vanzelfsprekendheid is. Het gedrag van de heer die openstaat voor marginalen in de samenleving wordt maatschappelijk niet als een prioriteit beschouwd, hoewel het in het verhaal als een nastrevenswaardige optie naar voor geschoven wordt. De begeleider kan in de spelbegeleiding ervoor zorgen dat dit spelgegeven voldoende aandacht krijgt. Voorbeeld:  door de ‘heer’ te vragen naar het waarom van zijn beslissing, door te vragen naar de mogelijke gevolgen, door hem overleg te laten plegen met zijn dienaar over hoe hij het best zou handelen, door mogelijke alternatieven voor te stellen waar de heer, de dienaar kunnen over nadenken… (vb. het eten van het feest wordt in pakketjes tot bij de genodigden gebracht die niet kunnen komen). Als begeleider leg je geen richting op, je vraagt de eigen keuzen te overdenken, de consequenties in te schatten…

Contact maken met gehandicapten of de mensen in de rand van de samenleving is niet vanzelfsprekend. Als begeleider kan je de dienaar hier op aanspreken en hem vragen ‘hoe het voelt om deze opdracht te moeten doen van de heer’, ‘hoe hij deze opdracht gaat aanpakken…’

Op deze wijze kunnen inhoudelijke aspecten van het verhaal door de begeleider mee opgenomen worden in het spel van de kinderen. De begeleider zorgt dat naast de kinderen ook het verhaal zelf en z’n diverse ingrediënten voldoende speelruimte krijgen.

 

 

Rolinvullingen van de personages in het verhaal

Als’ heer des huizes’ kunnen de kinderen in deze rol zijn als: een koninklijk iemand, een plechtige verschijning, een afstandelijk persoon, een heerzuchtig iemand, iemand met veel bezittingen, een eenvoudig gebleven rijke, iemand die graag feest, iemand die graag samen met vrienden is, iemand die zijn rijkdom deelt met anderen, iemand die zich verveelt…

 

Als ‘dienaar’ kunnen de kinderen zijn als: de opperdienaar van de heer, de kleinste dienaar, een dienaar die werkt voor het geld, een dienaar die opkijkt naar zijn heer, een dienaar die zijn heer minacht, een dienaar die graag samenwerkt met de heer, iemand die alles doet wat de heer vraagt, iemand die niet alles aanneemt wat de heer zegt en doet,…

 

Als genodigden die zich verontschuldigen kunnen de kinderen zijn als: iemand die een zakenrelatie van de heer is, iemand die een zeer goede vriend is, iemand die (niet) graag op chique feestjes gevraagd wordt, iemand die (niet) graag eet, feest,..., iemand die de heer niet kent, iemand die geen positief beeld van de heer heeft, iemand die zichzelf belangrijk vindt…

 

Als arme, gebrekkige, kreupele, blinde kunnen de kinderen zijn als: iemand die al jarenlang of nog maar pas arm, gebrekkig,.... is, iemand die naast arm, gebrekkig... zijn nog ander lijden meemaakt, iemand die zijn probleem verwekt heeft en er niet meer onder lijdt, iemand die zeer alleen is in zijn/haar situatie, iemand die de heer (niet) kent, iemand die solidariteit of verzet tussen de armen... predikt…

 

Als mensen van de wegen en de binnenpaden kunnen de kinderen zijn als: een boer(in) op het veld,  iemand van het platte land, mensen aan de rand van de maatschappij, de dorpsgek, vreemde vogel, heks, ijzerverkoper, een levensgenieter, wandelaar, verdwaalde reiziger…

 

Rolgedragingen

Naast de eigen invulling van het personage stellen kinderen doorheen het spel ook concrete gedragingen.  Ze geven uitdrukking aan hun rolinvulling. Veel van deze gedragingen ontlenen kinderen aan het gedrag dat zogenaamd ‘hoort’ bij een rol. Andere gedragingen ontlenen ze aan hun eigen gewoonten en (ver)houdingen of aan die van hun leeftijdsgenoten, medespelers…. Die komen samen in hun rolinvulling.

Voorafgaand aan het spel kan de begeleider kinderen daarop attent maken.

Hoe spreekt de heer zijn dienaar aan? Hoe verhou­den ze zich tot elkaar? Hoe spreekt de dienaar de diverse genodig­den aan ? Dringt hij aan en vraagt hij naar uitleg? Hoe worden armen enz. aangespro­ken?  Gaan deze spontaan mee of zijn ze argwa­nend? Wie helpt de kreupelen, gebrekkigen en blinden?  Hoe helpen ze elkaar? Door wie en hoe worden ze ontvan­gen?...

 

Kinderen die de rol van de ‘heer’ spelen kunnen een gelukkig, krachtig, fier, onzeker, angstig, betweterig iemand zijn die autoritair, minzaam, onzeker, bevragend, bevelend, overleg­gend... optreedt t.a.v. zijn dienaar, of verontwaar­digd, begrij­pend, kwaad, wraak­zuchtig, onverschillig, zijn t.o.v. de genodigden die niet willen komen.

 

De rol van de dienaar kan gespeeld worden als een beleefd iemand die onderdanig, bevragend, kortaf, grappend, verwijtend, argumenterend, niet aflatend, overtui­gend, vriendelijk, volhou­dend... de genodigden aan de maaltijd uitnodigt.

 

De genodigden zelf kunnen dan: een grondige reden hebben, hun eigen keuze’s belangrijker achten dan dat feestmaal, ze kunnen zich in hun recht voelen, zich verstoort weten, ongemakkelijk, kwaad, verontwaardigd, begripvol, vriendelijk, schijnheilig…zijn.

 

De blinden, gebrekkigen ... kunnen zich gelukkig, eenzaam, miskend,  ongelukkig, gelaten, opstandig... voelen in hun situatie, en verrast, ongelovig, kwaad, onwil­lig, achterdoch­tig, enthousiast... reageren op de uitnodiging van de heer.

 

Al spelend willen we met de kinderen enkele betekenisvelden uit het verhaal gaan verkennen vanuit de personages uit het verhaal. De rolinvul­ling gebeurt spontaan als men een rol hoort of speelt. Hoe de kinderen deze rollen concreet invullen kunnen we niet weten. Om voorbereid te zijn op onverwachte situaties enerzijds en om de kinderen keuzemogelijkheden en suggesties aan te kunnen reiken anderzijds verkennen we diverse mogelijkhe­den. Vermits we naar bewust­wording en rolverdieping toe werken kan het interes­sant zijn de kinderen bepaalde rolinvullingen als suggestie aan te reiken (niet op te leggen). Zodat ze bij zichzelf overleggend meer bewust kunnen kiezen.

 

3.Het verloop van het spel

 

Het kiezen van een eigen personage

In  deze visie op bibliodrama gaat men ervan uit dat er een wezenlijke verbinding bestaat tussen het personage uit het bijbelverhaal dat een kind kiest (en hoe het deze speelt) én de eigen levensaspecten die voor dat kind (hier en nu) op één of andere wijze wezenlijk van belang zijn. In het spelen van de rol komt datgene wat, soms bewust maar vooral onbewust, brandend actueel is voor het kind, op een verborgen wijze aanwe­zig.

 

Kinderen spelen de rol zoals ze deze zelf kennen, zoals ze deze rondom zich al waargenomen hebben, zoals ze deze beleven of fantaseren. Hun eigen kijk op mens en maatschap­pij treedt hier mogelijk op de voorgrond. Voorbeel­den:

Een kind zegt: 'Ik ben dienaar, de kleinste van allemaal die alles mis doet, maar misschien mag ik toch nog iets doen van de heer'. Onbewust zegt ze dus iets over hoe ze zichzelf waarneemt of geeft aan wat er van haar (altijd) gezegd wordt.

Wanneer een ander kind zegt: 'Ik ben arm, ik heb twee kinde­ren, ik ben mijn man verloren en heb geen werk want die chique heren die zien mij toch niet staan', zegt ze daarmee mogelijk iets over hoe zwaar ze een probleem aanvoelt. Dat kan je merken aan de grote opsomming van noden die ze spontaan bij de rol van de 'armen' associeert. Daarbij laat ze ook merken dat ze daarin niet gezien of erkend wordt.

 

Doorheen het spelen van een bijbels personage ontstaat er een zekere omgang met de eigen realiteit en groeit het kind in het verhaal en ook het verhaal in het kind. Door het spel ontwikkelt het kind in de eigen belevingen, ervaringen, waarden, zingeving, levenshouding… In het spel van de verbeelding zet een kind stappen door mee de stappen van het verhaal te spelen, het krijgt mogelijk uitzicht op een andere toekomst door de opening, de goede afloop van een verhaal.

 

Uitgaan van de eigen vrije keuze van een bepaald personage in het verhaal waardoor men geraakt is, is wezenlijk in deze benadering van bibliodrama, die in functie staat van de levensbeschouwelijke groei en ontwikkeling van elk kind. Dicht bij de eigen betrokkenheid van het kind aansluiten is hier de beste garantie voor groei. Hoewel het niet tot dit alleen beperkt moet worden!

 

Het kan helpend zijn voor kinderen om de gekozen rol op een kaartje te schrijven. Ze noteren op de andere zijde mogelijk een tweede rol die hen ook aanspreekt. Vele kinderen spelen zo graag, dat ze om het even welke rol wel willen spelen. Voor hetgeen we met dit spel op het oog hebben is (in een eerste fase) de rol die hen aanspreekt van belang.

 

 

Andere gedragingen leren en houdingen aannemen

Deze spelvorm is er op gericht om, door het spelen van de diverse rollen, de kinderen de kans te geven om :

  • Een onbekende rol te beleven of te verkennen Voorbeeld: Een haantje de voorste in de klas speelt de rol van gebrekkige en leert van daaruit de situatie van een minder alert of assertief kind te verstaan of ervaart hoe zwaar het leven van een kreupele wel kan zijn.

  • Een bekende rol te herbeleven, te uiten, te doorwerken. Voorbeeld: Het verwoor­den van de eigen belevingen in de rol van 'arme' door een in de klas achter­gesteld kind, kan opluchting te weeg brengen voor het kind zelf doordat ze in het spel (ongezien en ongeweten) 'op verhaal' kan komen, wat haar in realiteit (nog niet) lukt.

  • Een rol te bekijken of te herbekijken (in het spel van een ander) Voorbeeld. om andere gedragsmogelijkheden op het spoor te komen. ‘ Toen ik zag dat die kreupele niet mee naar het feest wilde, toen wist ik dat ik dat eigenlijk ook niet mee wilde.’ 

  • Een rol uit te zuiveren of anders in te vullen. Voorbeeld: Om te zoeken wat nu een deugddoend gedrag zou zijn of een houding die beter aan de situatie is aangepast. Als dienaar oefent een kind om de blinde te begeleiden. ‘Ik was vergeten dat een blinde ook een naam had.’  ‘Ik moest aan die dienaar uitleggen hoe ik gesteund moest worden’, zegt een kind dat de rol van gebrekkige speelde toen een ander kind de rol van dienaar oefende.

  • Andere handelingen en houdingen in de rol aan te nemen, proeven van of oefenen in… Voorbeeld: Om te ervaren wat het betekent om als genodigde toch in te gaan op de uitno­diging, of om als blinde niet mee te gaan naar het feest.      

 

Naast het spelen van de rollen vanuit de eigen levenservaring en vanuit een eigen maatschappij opvatting leren ze in de ontmoeting met het verhaal ook rolinvullingen (ver)ken­nen die sterk aanleunen bij het bijbels refe­rentiekader of daar in tegen­spraak mee zijn. Zo leren kinderen mogelijk :

  • als heer :

    • gelijkwaardige verhoudingen met hun dienaar(s) aangaan

    • weigeringen aanvaarden en teleurstellingen verwerken

    • kwaadheid laten overvloeien in edelmoedigheid

    • openheid verwoorden naar anderen buiten de eigen groep

    • contacten leggen met mensen als blinden, armen, ...

    • mensen onthalen, ruimte voor hen maken, aan tafel nodigen

  • als dienaar :

    • mensen aanspreken en uitnodigen

    • daarbij mogelijk aandringen, argumenteren...

    • slecht nieuwsboodschappen brengen (aan de heer)

    • armen, blinden, kreupelen aanspreken en uitnodigen

    • hen vooruithelpen en begeleiden

    • hen voorstellen (aan de heer)

 

  • als genodigden die niet willen komen :

    • weerstaan aan een uitnodiging

    • weergeven van eigen persoonlijke argumentaties (i.p.v. ­bijbelse)

    • de waarde en betekenis van het eigen project(reden) verdedigen.

    • een inspanning doen om toch naar het feest te komen

    • de eigen drogredenen op het spoor komen

    • ervaren wat het betekent om kansen te missen

    • ervaren wat het je doet als anderen je plaats innemen

 

  • als armen, blinden, kreupelen en gebrekkigen en als mensen van wegen en de binnen­pa­den

    • je eigen nood te kennen geven en onder woorden brengen

    • de eigen waardigheid behouden

    • het zich niet laten bemoederen en betuttelen

    • de dienaar bevragen naar de motieven van de heer

    • de heer bevragen naar het waarom van diens verandering

    • de soortgenoten verder helpen

    • ervaren wat het betekent ergens bij te kunnen horen waar je niet bij hoort

    • met andere ogen leren kijken naar een heer en dienaar die een veran­derde houding aannemen

 

Deze (ver)houdingen kunnen geoefend worden door bepaalde verhaalfrag­menten meermaals te herspelen. Voorbeelden: Meerdere kinderen krijgen na elkaar als dienaar de kans om naar armen gebrekkigen enz. toe te stappen, hen menswaardig aan te spreken en hen uit te nodigen voor de maaltijd. Zo kan deze speloefening een helpende stap zijn om in de realiteit dit contact rustiger, vlotter, vaardiger, meevoelend… aan te kunnen.

Als ‘blinden, armen, kreupelen en gebrekkigen’ oefenen de kinde­ren meer­maals ‘het elkaar vooruit helpen’ op hun tocht naar het feestmaal van de heer. Zo oefenen ze in het zien van elkaars noden, in het soepel daarop inspelen, in het bewaren van hun eigenheid en zelfrespect en krijgen ze inzicht in het feit dat zwakkeren elkaar kunnen helpen en niet alleen van sterkeren afhankelijk te zijn...

 

De verschillende mogelijkheden voor rolopvattingen en rolopnames bieden kinderen en jongeren (volwassenen) een grote ruimte om aspecten uit het eigen leven te verbinden en verder uit te spelen. Door het spel groeien de spelers in hun rolgedrag. Door de rolovername (in het tegenspel) van de andere spelers, leren ze hoe ze elkaars rol verstaan, begrijpen en betekenis geven en worden ze verder geconfronteerd en uitgedaagd om dat rolgedrag nog te versteken, uit te diepen of te hertekenen, bij te sturen, af te leggen… Zo groeien de spelers in hun rol- en zelfverstaan.

 

 

Een andere spelverloop dan het bijbelverhaal aangeeft

De spelbegeleider treedt altijd invoelend en begrijpend op ook voor rolinvullingen door de kinderen die op het eerste gezicht vreemd of bizar lijken, of niet in het bijbelverhaal thuishoren. Een begeleider van bibliodrama volgt het proces van het verhaal zoals het door de kinderen gespeeld wordt. Ook wanneer het spel een heel andere wending krijgt dan het verhaal zelf aangeeft. Voorbeeld: Een onwillige genodigde wordt door de aandringende dienaar overtuigd en komt toch mee naar het feest. De heer lijkt zo teleurgesteld dat zijn gasten niet willen komen dat hij het feest dan maar opgeeft. Een arme weet zich niet waardig genoeg om naar dat feest te komen en blijft in de stad.

Juist omdat ze tegen het aangegeven verhaalverloop ingaan zijn ze teke­nend voor een sterke onderstroom in het concrete leven van het kind  dat het aanzet toch zo te handelen.

Toelichting bij bovenstaande voorbeel­den:

Het kind koos onbewust de rol van onwillige genodigde omdat het van haar ouders nooit naar verjaardagsfeestjes mag, ze moest zich altijd veront­schuldigen. Nu ze zelf antwoord kon geven (onafhankelijk van de ouders) kan ze niet aan de uitno­diging weerstaan en gaat mee met de dienaar naar het feest.

De jongen (uit een goed verzorgd milieu) is er als heer nog niet aan toe om contacten te leggen met de armen, gebrekkigen, blinden en kreupelen, figuren uit een voor hem zeer vreemd milieu. Omdat de onwennigheid te groot is, beëindigt hij het feest.

Het kind dat zich nog geen echte plaats in de klas verworven heeft, blijft in de rol van arme in haar eigen milieu waardoor duidelijk wordt dat de barrière voor haar te groot is, zelfs als ze uitgenodigd wordt.

 

Structurerend optreden

Het spreekt voor zich dat er wel structure­rend kan opgetreden worden wanneer dit het spelverloop stoort of belemmerd, bij verlies aan betrokken­heid enz. Maar ook dan is het van belang te zoeken naar positief onder­steunende reacties i.p.v. repres­sieve tussenkomsten. Voorbeeld.

Drie jongens leven zich in de rol van kreupelen zo sterk in dat ze door hun kromgetrokken, wat spastisch aandoende bewegingen en hun grimassen de lachlust van de toekijkende kinderen opwek­ken. Ze dreigen het spel te ridiculiseren en door hun lawaai het verloop te storen. De begeleider laat de andere spelers die aan het woord waren even in de steek en gaat naar hen toe. Hij spreekt hen aan in hun bijbelrol als kreupele en zegt: 'oei, wat zijn jullie er erg aan toe, wat is jullie overkomen, jullie moeten het wel erg moei­lijk hebben.' Een beetje perplex vertelden ze daarop wat er hun als kreupelen overkomen was. Op deze wijze werden de kinderen niet terecht gewezen(voor hun storing) maar terug in hun ‘rol’ gebracht, in het spelgeheel en gewaar­deerd voor hun inbreng. Ze werden niet aan de kant gezet of de mond gesnoerd maar werden ze in het spel opgenomen en kwamen ze aan het woord.

 

Wanneer de kinderen bij hun rolinvulling elementen hanteren die niet in de bijbeltekst terug te vinden zijn is dat echt niet erg, in tegendeel. Het spel heeft juist de bedoeling een over en weer tot stand te brengen tussen bijbel en (kin­der)leven. Doorheen deze eigen woorden en gedragingen waarmee ze die bijbelse rol bekleden ver­schijnt er iets van hen zelf en mogelijk van hun (soms schrijnend) branden­de binnenkant.

 

Brandende binnenkant van kinderen in het spel

 Wanneer kinderen bijbelverhalen spelen die ze zelf vrij hebben kunnen kiezen, komen er vaak heel wezen­lijke elementen van hun ‘brandende binnenkant’ aan het licht. Datgene wat hen in hun dagelijkse leven bezighoudt, ter harte gaat, in vertwijfeling brengt, raakt, pijn doet… vindt mogelijk ‘raak’punten in het verhaal. Raakpunten die al spelend verder verkend en doorleefd kunnen worden en die tijdens de uitwisseling soms ook bewust herkend en verwoord worden. Bibliodrama is gericht op de persoonlijke en levensbeschouwelijke groei en ontwikkeling van kinderen.

 

Voorbeelden: Een kind zegt : “Ik ben dienaar, de kleinste van allemaal die alles mis doet, maar misschien mag ik toch nog iets doen van de heer”. Onbewust zegt ze dus iets over hoe ze zichzelf waarneemt of wat er van haar (altijd) gezegd wordt. Tegelijk wordt bij haar de hoop  op een nieuwe toekomst uitgedrukt. Wanneer een ander kind zegt: “Ik ben arm, ik heb twee kinderen, ik ben mijn man verloren en heb geen werk want die chique heren die zien mij toch niet staan” dan zegt ze daarmee mogelijk iets over hoe zwaar ze een probleem aanvoelt. Dat kan je merken aan de grote opsomming van noden die ze spontaan bij de rol van de 'armen' associeert. Daarbij geeft ze te kennen dat ze daarin niet gezien of erkend wordt. Door te spelen vind een kind herkenning, maar ook een beetje ‘uitzicht’ door het verdere verloop van het verhaal waar deze ‘arme‘ uitgenodigd wordt aan de maaltijd.

 

Deze situatiebeleving van het-zich-klein-weten van kinderen werd bevestigd tijdens de uitwisseling na het spel waarbij slechts weinig kinderen zich, in hun concrete leven, als ‘de heer’ in het verhaal voelen. Dit lijkt tekenend voor hun (mogelijkheden tot) perceptie van hun eigen situatie en hun plaats als kind in de maatschappij. De weinige kin­deren die dit toch herkennen zeggen dat ze zich ‘soms’ als de heer voelen: “Bij mijn verjaardag.” “Als ik een feestje doe”. “Als ik de baas speel”. “Als ik iets mag leiden”. 

 

Toch willen kinderen bij het spelen van het bijbelverhaal graag de rol van de heer op zich nemen. Ogenschijnlijk lijkt het in tegenspraak te zijn met de vorige belevingen. Het is die dubbele contrastervaring (van het verhaal en van de eigen realiteit) die in het personage van de heer een verlangen in hen wakker roept, om  uit de eigen underdogpositie  weg te willen.

Voorbeeld:

Een jongen van tien, wil zeer graag de rol van de heer wil spelen. Wanneer de begeleider de jongen (in de rol van heer) bij het spelbegin vraagt iets te vertellen over het feest dat hij wil inrichten, dan weet hij met geen woord iets te zeggen. Hoezeer de begeleider ook zijn best doet om de ‘heer’ aan het woord te helpen en korte zinnen als suggestie aanreikt, lukt het de jongen niet om iets te zeggen. ‘Ga maar’ is al wat hij maar tegen de dienaar kan zeggen. Later in het spel weet het kind ook helemaal geen raad met het uitnodigen van de armen. Als de kinderen die arme, gebrekkige, kreupele, blinde spelen  naar het feest komen en naar hen ‘als heer’ toestromen, wordt hij helemaal overspoeld en is hij compleet het noorden kwijt.  Hij deinst achteruit tot tegen de muur. De begeleider (die begrijpt dat hier meer achter steekt) moet snel reddend optreden, door de ‘heer’ te beschermen, door die nieuwe genodigden te laten vertellen hoe ze zich nu voelen.  Tijdens de uitwisseling op het einde van het spel vertelt die jongen: ‘dat hij nog nooit een verjaardagsfeestje heeft gekregen waarop hij iemand mocht uitnodigen’. Dan volgt er een heel verhaal, dat bij de anderen kinderen veel verbazing, maar ook (h)erkenning en medeleven oproept. Het vormt verder aanleiding voor een uitdiepend gesprek rondom het thema ‘uitgenodigd worden’ en ‘er te mogen zijn’.

 

Tussentijdse uitwisseling en evaluatie in functie van het verdiepen van het bibliodrama.

Tijdens een eerste bibliodrama spel van het verhaal reflecteren de kinderen op hun eigen gedrag en dat van anderen in functie van het verbeteren, verruimen, verdiepen van hun rollenspel.

Voorbeeld. De ‘armen’ uit het verhaal zeggen in de uitwisseling na het spel: ‘ dat ze wel graag begroet worden door de ‘heer’ als ze op zijn feest toekomen!” “We hebben niet gemerkt dat de heer blij was met onze komst”.

De begeleider vraagt dan aan de kinderen: “Wat zou de heer kunnen doen om de armen te begroeten?” “Wat kan hij zeggen?” “Wat kan hij doen?” “Kan er iemand dat eens voordoen?”  Een ander kind zegt vanuit haar rol als dienaar: “De dienaar moet al zoveel doen, de heer zou best wat kunnen helpen”. De begeleider vraagt: “Wie heeft hiervoor suggesties?”

Op deze wijze kunnen rollen en personages herspeeld worden en krijgen kinderen kansen om nieuwe houdingen te verkennen en te verdiepen.

 

Inspiratie door het spelenderwijs herscheppen van het verhaal door de kinderen.

Het spontane spel van kinderen die hun bijbelfiguur van binnen uit beleven en daarmee de gebaande wegen van het verhaal verlaten, brengt vaak een boeiende verrijking, uitdieping of verruiming van de betekenissen in het verhaal voort. De kinderen herscheppen het verhaal naar hun eigen, soms beperkte, mogelijkheden.

 

Voorbeeld: De dienaar zegt tegen de heer: “De opdracht om naar de armen toe te gaan en hen uit te nodigen is mij te zwaar, ik kan dat niet”. De heer staat perplex en overweegt bij zichzelf wat er nu dient te gebeuren. Moet hij de dienaar bemoedigen en ondersteunen of vastberaden en desnoods onder zekere dwang op weg zetten? Moet hij de onmacht van de dienaar ernstig nemen? Moet hij het feest dan beter afgelasten?  De begeleider vraagt waar de heer aan denkt, wat hij voelt… Na enige overweging, aarzeling… zegt de heer aan de dienaar: “Zullen we samen naar ‘beneden’, naar de armen en gebrekkigen toe te gaan om hen met z’n tweeën uit te nodigen voor het feest?”

Hier leren we in het spel van het kind een ‘heer‘ kennen die begrip heeft voor zijn dienaar, die oor heeft voor zijn situatie, die een positief ondersteunend antwoord geeft op die nood… en vooral, een heer die zijn eigen rolgedrag veranderd, die mee actief wordt in het uitnodigen van de onvanzelfsprekende genodigden.

 

Voorbeeld: Een kind dat ‘de dienaar’ speelt heeft tijdens het spel ook bij ‘de armen en blinden’ weerstand ondervonden om naar het feest te komen. Deze ervaren zich tweederangs genodigden, ze voelen zich niet thuis in het milieu van de rijken, “ze kennen die heer niet” zeggen ze. De dienaar legt het probleem voor aan de heer. Een tweede maal deze mensen met nog meer aandrang gaan uitnodigen zoals de heer te kennen geeft, wil de dienaar niet, hij gelooft niet in de kansen. De dienaar zegt: “Ze hebben te veel pijn, ze zijn altijd uitgesloten geweest, ze geloven u niet.”  Het kind dat de heer speelt is besluiteloos en overweegt wat zij nu kan doen. Eén van de gebrekkigen roept naar de heer: “Waarom kom je niet naar ons toe? Breng uw feest naar onze straat, wij willen ook graag een feest hebben!”  De heer en de dienaar overleggen en besluiten het hele feest naar de rand van de stad te midden de woningen van de armen, gebrekkigen, …te laten plaatsvinden.”

Ook hier ontstaat een nieuwe vonk van inspiratie aan het spel van de kinderen. Er is allereerst het feit dat de kinderen die de rollen van armen, gebrekkigen, enz.  spelen  de authentieke bedoelingen van de heer bevragen en zich weerbaar durven opstellen, hun eigen waardigheid niet verliezen…  Maar als gevolg daarvan ontstaat ook een wezenlijke verandering. De ‘heer’, zijn dienaren, zijn feest’ dalen af vanuit de eigen situatie naar de plek waar de armen, gebrekkigen… leven.  Ze  confronteren zichzelf en geven hun eigen veilige situatie op. De heer wordt ‘klein’ met de kleine mensen.

 

Rollen veranderen en verdiepen

Het spel van bibliodrama reikt mogelijkheden aan om op basis van uitspraken van spelers tijdens het spel of tijdens een later opvolgend spelgebeuren dieper in te gaan op wat zich in aanzet heeft aangediend. Bijvoorbeeld bij de uitspraak van volgend kind dat tijdens de uitwisseling zegt: “Dienaar zijn is niet gemakkelijk, die moet zoveel doen.”  De kinde­ren kunnen met elkaar overleggen of ze voor deze Heer God een dienaar willen zijn. Ze kunnen tijdens een korte nieuwe spelvorm naar de Heer toe verwoorden wat ze als dienaar boeiend  of vermoeiend in ervaren. Degenen die voor deze Heer en zijn feest geen dienaar willen zijn, kunnen de rol van genodigden die niet willen komen kiezen en met de dienaar in gesprek gaan over de zin of onzin van de zinzet voor dit feest, de maaltijd van de Heer, het Rijk Gods. Hierbij kan een andere uitspraak van een kind binnen worden gebracht: 'Naar het feest van God ga ik niet, dat is niet plezant, je moet daar stil zitten en zo.' De kinderen kunnen in de rol van ‘de dienaar’ of ‘de heer’ hierop antwoord geven

Er wordt in deze uitwis­seling van­zelfsprekend op gelet dat er geen kinderen omwille van hun spel bekriti­seerd worden of dat de begeleidster gewild of ongewild moraliseren­de oordelen over bepaalde gedragingen van kin­deren in de rol ten beste geeft.

 

Welke spelsuggesties kunnen we nu aanreiken aan de verschillende rollen in het spel, voor de kinderen die straks een tweede maal het verhaal gaan herspelen?

Omdat kinderen de belevingen van anderen moge­lijk als een kritiek op hun spel en ook op hun persoon kunnen ervaren is een correcte aanpak van deze nabespreking nodig. De belevingen van de medespeelsters over hoe zij een bepaalde rol ervaren hebben zeggen niet noodzakelijk iets over de intenties waarmee deze rol gespeeld werd. Vb. 'ik voelde mij niet welkom bij de heer' is een gevoel dat een gebrekkige kan ervaren hebben ondanks het feit dat de heer zeer veel moeite deed om het iedereen naar haar zin te maken. Ander­zijds kunnen we hieruit leren dat al onze intenties niet altijd overko­men, of dat ik andere manieren dien te zoeken om ze te uiten. Als begeleid­ster Dien je deze elementen uit elkaar te houden. Verder kan je dan bepaalde leerpunten eerder veralgemenen naar heel de klas toe i.p.v. ze te persona­lise­ren. Je kan ze als mogelijk­heid aanreiken i.p­.v. ze op te leggen...

 

Verdiepend het spelgebeuren in vele facetten verkennen.

 Kunnen de kinderen al spelend de wat dieper en verder­ liggende waarden in het verhaal aan bod brengen? Kunnen kinderen het hele joods-christelijke referentiekader (voor zover aanwezig in het verhaal) bespelen?  En hoe doen ze dat dan, zonder dat hen iets aangepraat wordt.

 

Enkele voorbeelden en daaraan gekoppelde suggesties kunnen wat mogelijkheden illustreren.

'Dienaar zijn is niet gemakkelijk, die moet zoveel doen.'zei een kind.

Wanneer we dit heropnemen, kunnen eerst stilstaan bij de maatschap­pelijke rol van dienaars. Verder kunnen we nadenken over dienaar zijn i.f.v. welk soort heer of van welke zaak. Zo kunnen we de kinderen, in de rol van de heer, God laten spelen en uitleggen over welk soort feestmaal het wel gaat. Andere kinde­ren kunnen dan kiezen of ze voor deze heer en deze zaak dienaar willen zijn. Ze kunnen naar de Heer toe verwoorden wat ze daar als aantrek­kelijk in zien. Degenen die voor deze heer en deze zaak geen dienaar willen zijn kunnen in de rol van genodigden die niet willen komen stappen en met de dienaar in gesprek gaan over de zin of onzin ervan.

 

Hier kunnen we de uitspraak van een ander kind weer binnen brengen : 'Naar het feest van God ga ik niet, dat is niet plezant, je moet daar stil zitten en zo.' Hoe antwoorden de dienaars of de heer hierop ?

Verder kunnen we de dienaars laten uitspreken wat zij als hun taak zien en wat ze daar allemaal voor over hebben. We kunnen dan de dienaarrol aan Jezus toeschrijven en de kinderen als dienaar Jezus laten zeggen wat hij daar allemaal voor over heeft en wat hij allemaal doet. We kunnen aanbren­gen dat Jezus zelf volgens de verhalen niet op het voorplan wou staan maar dienaar wilde zijn en zelfs de voeten van de leerlingen waste. We laten de kinderen als dienaar Jezus daar tekst en uitleg bij geven.... en zo komen we, toevallig of niet aan bij het kind dat zei :

 

'Toen de kreupelen en blinden bij de heer mochten gaan eten moest ik aan de laatste maaltijd denken.' De kinderen kunnen al spelend verken­nen wat er zou gebeuren indien, tijdens het laatste avondmaal waar Jezus en de apostelen het paasfeest vierden, er blinden en kreupelen zouden toekomen. Wat zouden de apostelen zeggen en doen, wat zou Jezus zeggen? Zouden ze zeggen wat één van de kinderen zei: 'Zo met iedereen aan tafel, ook de gehandicapten, dat is precies zoals ik denk dat de hemel is.'

 

Uitwisseling na het spel

De uitwisseling na het spel kan op diverse aspecten van het bibliodramagebeuren ingaan.  Niet alle aspecten dienen tijdens een uitwisseling aan bod te komen. De begeleider kiest hieruit in functie van de doelen van het spel en het spelgebeuren bij de kinderen.

 

*Uitwisseling van belevingen en ervaringen die opkomen tijdens het spelen.

De kinderen staan stil bij de eigen gedachten en belevingen die tijdens het spel door hen heen gegaan zijn. Voor­beelden. “Het was lief van de heer dat hij aan mij (gebre­kkige) dacht en dat eten niet weggooide, ik had nooit gedacht dat een heer dat zou doen, ons uitnodigen in plaats van die andere genodig­den”. “Het is echt niet tof kreupel te zijn”. “Ik was blij als heer dat er zo ineens het gedacht was om die armen en kreupelen voor het feest te vragen en ik was blij toen ze wilden komen”.

 

Wanneer een kind zegt: “Ik voelde mij niet welkom bij de heer”, vertelt het daarmee niet noodzakelijk iets over de rol van de heer (en zeker niet over het kind dat de rol speelt) maar drukt het veel eerder een gevoel uit dat het kind zelf, als ‘gebrekkige’, ervaren heeft ondanks het feit dat de ‘heer’ zeer veel moeite deed om het iedereen naar de zin te maken. Daarbij kunnen kinderen ook leren dat al hun intenties niet altijd overko­men, of dat ze naar andere manieren dienen te zoeken om deze te uiten.

 

*Vertellen over de beteke­nissen van het bijbelverhaal

Door deze rollen te spelen verkennen kinderen van binnen uit diverse beteke­nissen van het bijbelverhaal. De personages krijgen een veel reëler uitzicht. De kinderen ervaren aan de lijve wat er mogelijk aan gedachten en belevin­gen door de verhaalfiguren kan gegaan zijn.  Voor­beelden.

'Dienaar zijn van de heer is niet gemakkelijk, die moet zoveel doen'. 'Ik heb geleerd dat de rijke en de arme evenveel waard zijn'. 'Toen de blinden en de kreupelen bij de heer mochten gaan eten toen moest ik aan de laatste maaltijd denken.'

 

Een kind zegt tijdens het spel in de rol van de ‘heer'. “Ga tegen de genodigden, tegen de schriftgeleerden en fari­zeeën zeggen dat de maaltijd klaar is”.  De farizeeën en schrif­tgeleerden worden in de bijbel­tekst niet genoemd, maar worden door het kind vanuit andere bijbelverhalen herkend en benoemd als ‘genodigden die niet willen komen’. Soms kan je als spelbegeleider zelf deze aspecten uit het spel binnen brengen tijdens de uitwisseling en ter overweging voorleggen aan de hele groep kinderen.

 

*Vertellen van eigen levenservaringen en situaties uit de leefomgeving.

'Het zou tof de Heer in 't echt te zijn, voor een blinde bij een rijke gaan zou toch een mirakel zijn'.

Een ander kind herkent zich als ‘gebrekkige’ wanneer ande­re kinderen hem minder­waardig vinden en hem uitsluiten bij het spel.

Een kind speelt de rol van blinde arbeidster en ervaart het als leuk te worden uitgenodigd, ze herkent haar eigen situatie van vluchtelinge in haar rol, want zegt ze : "Ik was vroeger een arme in mijn land". Ze herkent verder in de verhaalsitu­atie 'als blinde’ genodigd te zijn aan de maaltijd': het opvang­cen­trum Poverello in de armen­buurt van Brussel, dat voorziet in warme maaltij­den.

 

Een kind speelde in de rol van dienaar en geeft tijdens de uitwisseling aan: “Ik moet dikwijls spreken en handelen zoals rijke mensen maar ik doe dat niet altijd”. Ook zegt ze: “Als het echt zou gebeuren en ik de heer zou zijn, dan zou ik de armen enz. niet uitnodigen, denk ik.” Zij herkent verder in het handelen van ‘de heer’: de inzet van diverse wereld­welzijnsor­ganisaties en inzamel­acties voor de armen.

 

Vele kinderen herkennen in het bijbelverhaal de maatschappelijke achter­stelling van armen, blinden e.a. en weten personen of organisaties op te noemen die voor hen opkomen 11.11.11 (wereldsolidariteitsactie), Vredeseilanden… Een kind zegt: “Mijn tante kent een bedelaar die zich elke zondag bij haar komt wassen.”

 

Toch zijn er kinderen die geen verbindingen met het eigen leven of met hun leefomgeving ontdekken. Mogelijk zijn ze nog te zeer door het verhaal en het spel in beslagge­nomen dat zij de nodige distan­tie (nog) niet aan de dag kunnen leggen. Mogelijk is ook hun kijk op de wereld rondom hen (nog) niet echt uitgegroeid…. Het proces van bewust worden van de verbindingen met de realiteit is vaak een proces van dagen, weken, maanden… Maar ook onbewust werkt zo’n bibliodrama in het kind door.

 

*De relaties in de groep.

De verhoudingen in de groep kinderen komen mogelijk ook in het spel tot uiting. Voorbeelden :

Het kind dat ‘heer’ speelt, deelt die ook in de speelgroep de lakens uit ? En wie speelt daar dan dienaar van?  Wie is leider, haantje de voorste… Wie is volger, slaafje…? Wie speelt 'genodigde die niet wil komen' tegenover welke heer? Wie durft ‘neen’ zeggen op een uitnodiging. Hoe situeren zich in de groep deze tegenoverliggende rollen en verhoudingen?

 

*Het perspectief, de oriëntatie, God in het spel van de kinderen.

Omdat in elk bijbelverhaal de figuur van God op de voorgrond of op de verre achtergrond verschijnt kunnen er in het spel van de kinderen elementen van hun Godsverstaan aan het licht komen. Voorbeeld:

‘Naar het feest van God ga ik niet, dat is niet plezant, je moet daar stil zitten en zo'.

'Zo met iedereen aan tafel, ook de gehandicapten, dat is precies zoals ik denk dat de hemel is'.

Meer over de figuur van God in dit bibliodrama : zie hieronder

20170603_214612.webp

Theologiseren  met kinderen via bibliodrama

 

In het spel van de kinderen kunnen ook hun eigen inzichten en apprecia­ties van de bijbelse verhaalbetekenissen en achtergronden aan de orde komen. Soms verwoorden kinderen zelfs  associaties tussen verhaalgehelen zoals in de nabespreking van een spel een kind zegt: “Toen de blinden en de kreupelen bij de heer mochten gaan eten, toen moest ik aan de laatste maaltijd denken.” Waarmee het een bijbelstheologisch inzicht verwoordt over het ‘laatste avondmaal’ waarbij naast Jezus enkel zijn ‘vrienden’ de apostelen aanwezig waren.

In bibliodrama kunnen deze ‘verbanden’ die kinderen leggen onmiddellijk beleefd  en gespeeld worden. Voorbeeld: De kinderen verken­nen al spelend wat er zou gebeuren indien er, tijdens het laatste avondmaal waar Jezus en de apostelen het paasfeest vieren, blinden en kreupelen… toekomen. Wat zouden de apostelen zeggen en doen, wat zou Jezus zeggen? Zouden zij zeggen wat één van de kinderen zei: 'Zo met iedereen aan tafel, ook de gehandicapten, dat is precies zoals ik denk dat de hemel is.'  Wanneer een kind met stralende ogen deze uitspraak verwoordt, kan men slechts vermoeden wat er in het gemoed van dit kind omgaat. In die ogen valt een soort nederdaling van de hemel op aarde af te lezen. Dit soort (bibliodrama)ervaringen zijn actuele bronnen van spiritualiteit.

 

De spelbegeleider vertelt tijdens de uitwisseling aan de 11-12 jarige kinderen dat het gespeelde verhaal een parabel van Jezus is die vertelt over het Rijk Gods. Hij stelt de kinderen de vraag: welke vergelijkingen kan je dan maken, welke betekenissen zie je dan, wie zijn de verhaalfiguren….?  Er komen in een mum van tijd een veelheid aan verwijzingen naar hun eerdere inbrengen en nieuwe suggesties zodat er een echte gesprekschaos ontstaat. Wanneer de kinderen wat rustiger zijn nadat ieder door elkaar heen zijn inbreng heeft gedaan, neemt de begeleider enkele opgevangen rode draden uit het gesprek weer op en vraagt: “Wie zei ook weer dat de heer in het verhaal God was? “  “Ik, ik ik, ikke ik!”  Wat doet je dan aan God denken?  Hier volgen enkele uitspraken van kinderen over God uit het gesprek: “Straks zei iemand: dat feest lijkt op de hemel, en God is toch in de hemel, hij is daar de baas, dus hij is de heer!”  “Voor mij is de heer zo lief voor de arme mensen, dan moet hij een beetje toch God zijn, of  Jezus kan ook.”  “Maar God gaat niet eerst die vrienden vragen, God weet toch dat die niet gaan komen naar zijn feest, God weet alles.” “Mijn mama zegt: dat God nog veel moet leren. Ik denk dat God aan ’t leren is wie de echte vrienden zijn”. “Ik denk van niet, ik denk dat Allah alles weet, maar hij doet soms de mensen proeven, zoals die vrienden, die denken dat ze  vrienden van Allah zijn.”

 “Naar het feest komen is belangrijk, bij ons thuis ook, ’t is een feest van Allah” “Ik dacht dat het over God ging en niet over Allah”  “Allah is God manneke, in ’t Arabisch” “ Maar zij geloven toch anders, hoe kan dat als God Allah is?”  “Mijn mama zegt: ‘jij gaat naar die school, want het is ook een school van God Allah’, dus wat wij hier leren over God  is ook over Allah”  De begeleider zegt: “Kunnen we eens terugkijken naar het verhaal en ons bijbelspel en aan elkaar vertellen waarom we denken dat het over God gaat en over Allah”  “ Omdat ik genodigd ben aan zijn feest en ik ben een arme, iemand anders zou mij niet uitnodigen” “ Jawel Poverello”  “Ja maar dat zijn mensen die geloven in God”  “Ik vind die heer maar niks, alleen die naar zijn feest willen komen zijn goed en al die anderen zijn slecht of wat!”  “ Ja God laat zijn vrienden stikken, ik dacht dat God vriend was”  “ Tegen mij was hij nog vriend toen ik zei dat ik nog graag wou komen” “ Mijn mama zegt dat God nog veel moet leren!”

 

De kinderen houden onder elkaar een heel gesprek over God en hun voorstellingen van hun begrip over  God. Hier in dit voorbeeld zelfs over de godsdiensten heen.

 

De inter-levensbeschouwelijke, interreligieuze communicatie

Kinderen van verschillende levensbeschouwelijke gezindheden die samen spelenderwijs een bijbelverhaal verkennen brengt soms wat onwennigheid te weeg. Toch blijkt dat de kinderen betekenisvolle elementen voor zichzelf in het verhaal ontdekken in hun zoektocht naar hun eigen (levensbeschouwelijke) identiteit. In hun samenspel enerzijds en hun uitwisseling anderzijds, verduidelijken ze naar elkaar toe de eigen belevingen, visie’s en standpunten.

 

Voorbeeld: Een kind met Marokkaanse en moslimroots speelt de rol in het bijbelverhaal van een ‘genodigde die niet wil komen’ en zegt: ‘Ik wil wel komen naar het feest maar ik mag niet van mijn papa’.  In de uitwisseling vertelt ze dat ze van haar vader wel naar de les katholieke godsdienst mag komen maar dat ze: ‘geen godsdienst mag doen’. Dan vertelt ze verder over de momenten dat ze tijdens de schoolviering achteraan in de kerk zit en de andere kinderen hoort zingen: “dan wil ik meezingen en dat mag niet”. Daarop zegt een ander kind: “En wij zijn jaloers omdat jij niet mee moet doen!” Weer een ander geeft te kennen “Mijn papa gelooft niks en ik moet van de juf toch meedoen met de kerk”. In deze beperkte uitspraken komen meerdere dialogen en verwevenheden aan bod met name: tussen persoonlijke identiteit en levensbeschouwelijke identiteit, tussen levensbeschouwelijke praktijken en persoonlijke beleving, tussen individu en de groep, tussen persoon en gezag.

 

Een tweede ervaring: Een moslimkind herkent in het bijbelverhaal een verbinding met haar eigen godsdienst en zegt: “Het feest lijkt als bij ons het grote feest” (Eid ul Adha, offerfeest). Een ander kind vult aan “Wij geven dan een stuk van het schaap aan de armen, wij moeten dat doen vanuit ons geloof.” “Ja, de armen komen dan ook naar moskee, wij doen zoals het feest van de heer”. Een ander moslimkind zegt: “het feest van de heer lijkt op het paradijs”. (vergelijkbaar met uitspraak over de hemel van het christelijk kind.  Het hele bijbelverhaal wordt door de moslimkinderen begrepen als in het licht gesteld van de islam. De christelijke parabel wordt verbonden met moslimfeesten, gebruiken, wetten en praktische handelingen en wordt in het uiteindelijkheidsperspectief gesteld van het ‘paradijs’. De moslimkinderen uitten dit inzicht met een zekere verwondering, verbazing omwille van de herkenning van betekenis, maar tegelijk ook met een fierheid omwille van de herkenning ervan in de eigen identiteit en in de grote levensbeschouwelijke identiteit waartoe ze behoren. Dit alles temidden van een (bijbel)verhaal uit een hun ‘vreemde’ en ‘on-eigen’ godsdienst. Ervaring met moslimkinderen toont aan dat doorheen deze herkenning en erkenning van de eigen moslimidentiteit hun hele persoon zijn in een ander, meer hoopvol perspectief komt te staan. Dat het basisvertrouwen en vertrouwen in de omgeving sterk toeneemt evenals de sociale relaties met leeftijdsgenoten, behoort mede tot de vaststellingen. Er is bij moslims meestal een zekere tot grote openheid op verhalen over Jezus. De figuur van Jezus wordt in de islam ‘de profeet Isa’ genoemd en is één van de grote profeten van de islam.

bottom of page