top of page

BEGELEIDEN

Toelichting

 

Werkwijzen vinden om met bibliodrama een verhaal te verkennen is niet echt moeilijk.

Het vraagt wel een onbevangen kijk op de Bijbelverhalen.

De (bijbel)verhalen zelf bevatten talloze mogelijkheden om met kinderen te spelen. 

Je kan leren spelvormen op het spoor te komen door de verhalen van dichterbij te verkennen

en de vele betekenissen in een verhaal op te sporen.

 

Werkwijze

1. Betekenissen opsporen

Bij het op zoek naar diverse betekenisvelden in de tekst maak je gebruik van de inzichten van de taalanalyse:

een 'close reading' van een tekst. Het verhaal van dichtbij gezien.

Daarbij wordt nauwkeurig gekeken naar de vele elementen relaties en verbanden in de tekst

en de vele mogelijke betekenislijnen die daaruit voort kunnen vloeien.

 

* Woorden of uitdrukkingen

          Die (meerdere malen) voorkomen, die met elkaar corresponderen of tegenover elkaar staan,

geven vaak bondgenootschappen aan of wijzen op tegenstanders             

 

* De acteurs, de handelende personen of zaken: 

​         Wat doen of zeggen ze, wat overkomt hun?

         Welke staan tegenover elkaar, wie staan aan wiens kant,

         Wie is de held of ondergeschikte, helper of tegenstander.

         Wie neemt leiding, wie handelt en wie niet, wie neemt het woord,

         Wat wordt er gedaan, hoe verloopt het…               

 

* De plaatsen en verplaatsingen:

​         Wie hoort waar thuis, komt waar vandaan, gaat waar heen?             

 

* De tijden:

​         Wanneer gebeurt er iets, op welk moment ontstaat verandering?

         Wat geven de tijden van de werkwoorden en andere aanduidingen aan

              

* De werkwoorden

Werkwoorden zijn de actie woorden. Ze geven zeer concreet mogelijke activiteiten in het bibliodrama aan

 

* De thema’s

​Geven inhoudelijk aan waar het over gaat in het verhaal. Verhalen handelen meestal over meerdere them's tegelijk.

 

Deze opsomming van vele elementen uit het verhaal kan helpen om meer en diverse betekennissen op het spoor te komen.

Probeer ze allereerst voor jezelf als begeleider te verwoorden. Ze zijn boeiende invalshoeken om een spel vorm te geven.

De creatieve rijkdom ligt meestal in het verhaal zelf besloten

Tegelijkertijd reikt zo'n inventaris elementen aan om grondiger te gaan ontdekken.

2. Spelmogelijkheden verkennen

​Vanuit de verhaalanalyse vinden we vaak gemakkelijker elementen om te verkennen, om zich in te leven, om uit te spelen… 

Als je de 'werkwoorden' uit de tekst neemt, dan heb je al zoveel ’doe-woorden’, woorden die kunnen ‘gedaan’ worden

en die dus spelend verkend kunnen worden en geplaatst in het leven van kinderen.

Het onderstaand voorbeeld van verhaalanalyse kan helpen om activiteiten te vinden in de gekozen verhalen en deze toe te passen op bestaande werkvormen bibliodrama.

 

Verhaalanalyse: De Brooddeling

i.f.v. het zoeken naar werkvormen met verhalen

Analyse elementen

Bij Jezus voegen (na twee aan twee op tocht te zijn geweest)

Verslag uitbrengen (wat ze gedaan en onderwezen hebben)

Spreken (Jezus tot leerlingen)

Naar een eenzame plaats (om alleen te zijn, tot rust te komen)

Gaande en komende mensen

Geen tijd om te eten

Vertrekken

Boot

Eenzame plaats

Vele zagen, begrijpen 

Uit alle steden, te voet (en waren er nog eerder)

Aan land gaan

Ziet de grote menigte

Voelde medelijden

Als schapen zonder herder

Begint te onderrichten

Toen het laat werd

De leerlingen komen

Eenzame plek en het is laat

Wegsturen naar de dorpen (om eten te kopen)

Geef gij hen te eten

Moeten wij brood kopen (200 denariën) en te eten geven

Hoeveel broden heb je zelf, ga kijken

Ze zeiden (na zich op de hoogte te hebben gesteld)

Vijf broden en twee vissen

Opdracht aan leerlingen

Zich in groepen neerzetten (van 100 en 50)

Hij nam 5 broden en twee vissen (5 en 2)

Ogen ten hemel

Zegenen

Brood breken en geven aan leerlingen voor de mensen

Twee vissen verdeelde hij onder allen

Allen aten (tot verzadiging)

Men haalde de brokken(brood) en overschot van vis op (12 korven)

5000 mannen hadden gegeten van de broden

 

Inhoudelijke beelden

1. Bijeenkomen en verslag uitbrengen

  • leerlingen zijn twee aan twee er op uitgestuurd zonder voedsel (schoeisel)

  • alleen zijn , tot rust komen, eten

​2. Gaan

  • vertrekken (per boot)

  • zien gaan en zelf gaan

3. Zien

  • de mensen zien en begrijpen

  • Jezus ziet en begrijpt de mensen (schapen zonder herder)

  • De leerlingen zien (de tijd) maar begrijpen (nog) niet (wegsturen)

4. Eenzame plaats (3x)

  • alleen te zijn

  • tot rust komen

  • Jezus trekt zich vaak terug op een eenzame plaats (veiligheid, alleen zijn, bidden…)                 

5. Eten (4x)

  • samen eten….

6. In groepen neerzitten en eten

  • Zitten in groepen

  • In groepen (50 en 100) 50: 5 x10 ( de vijf boeken van de Joodse wet en de 10 geboden.

  • 100 (50x2) verwijst eveneens naar 10 (5x2)=(tien geboden) en naar 1= God

7. Zegenen

 

8. Breken en delen

  • Geen brood vermenigvuldigen maar brood delen

  • Hoeveel broden heb je zelf (begin daar maar mee)

  • (Broederlijk Delen Noord-Zuid verhoudingen)

9. Brood (6x)

  • Brood kopen voor 200 denariën (1 denarie= één dagloon)

  • Hoeveel broden heb je zelf?

  • Broden nemen

  • Brood breken

  • Brood verdelen

  • Brokken ophalen

10. Overvloed

Het zoeken naar spelsituaties, vormen en inhouden

Bekijk nu zelf wat je vanuit bovenstaande allemaal aan drama activiteiten kunt opzetten.

Hoe kan je via inleving, uitbeelding, rolverkenning... e.a. werkvormen bibliodrama activiteiten opzetten waarbij je aspecten van het verhaal doorleven kan, individueel, in tweetallen, in groep... Met als doel... de verkenning van het eigen gedrag, de betekenis van het brooddelen,

de taken van de leerlingen van Jezus, de eigen taakinvulling van Jezus, de perceptie van de samengestroomde menigte enz.

Meer informatie over werkvormen zoeken in verhalen: Zie Boek: Bibliodrama spelenderwijs met kinderen. >> Zie Boeken

Verhaalanalyse: De storm op het meer

i.f.v. het zoeken naar werkvormen met verhalen

De bijbeltekst: Marcus 4,35-41

Tegen de avond van die dag zei Hij tegen hen: 'Laten we naar de overkant gaan.' Ze lieten de mensen achter en namen Hem mee met de boot waarin Hij zat; er waren nog andere boten die hen begeleiden. Er stak een hevige storm op, en de golven sloegen over de boot, zodat die al volliep. Maar Hij lag op het achter­dek op een kussen te slapen. Ze maakten Hem wakker en zeiden: 'Meester, kan het U niet schelen dat wij vergaan?'  Hij stond op en sprak gebiedend tot de wind en het water: 'Zwijg, wees stil'. En de wind ging liggen en het werd volkomen stil. Hij zei tegen hen: 'Waarom zijn jullie bang? Hebben jullie nog geen vertrouwen?' Ze werden door schrik bevan­gen, en zeiden tegen elkaar: 'Wie is dat toch, dat zelfs de wind en het water naar Hem luisteren?'

1. Betekenissen opsporen

Bij het op zoek naar diverse betekenisvelden in de tekst maak je gebruik van de inzichten van de taalanalyse: een 'close reading' van een tekst. Het verhaal van dichtbij gezien. Daarbij wordt nauwkeurig gekeken naar de vele elementen relaties en verbanden in de tekst en de vele mogelijke betekenislijnen die daaruit voort kunnen vloeien.

 

Woorden of uitdrukkingen

               die (meerdere malen) voorkomen, die met elkaar corresponderen of tegenover elkaar staan

               - Spreken tegenover zwijgen, stil, luisteren

               - Slapen en geloven,  wakker zijn en bang zijn

               - Achterlaten  tegenover meenemen en begeleiden

               - Stormen en golven, vollopen tegenover wind, water gaan liggen en stil worden

               - De avond en slapen tegenover  wakker maken en opstaan

               - Angst om te vergaan tegenover vertrouwen

De acteurs, de handelende personen of zaken: 

               Wat doen of zeggen ze, wat overkomt hun?

               Welke staan tegenover elkaar, wie staan aan wiens kant,

               Wie is de held of ondergeschikte, helper of tegenstander.

               Wie neemt leiding, wie handelt en wie niet, wie neemt het woord,

               Wat wordt er gedaan, hoe verloopt het…

               - Leerlingen (hen, zij),  de mensen, Jezus, mensen in andere boten

               - Het water, de wind, de storm, de golven, de boot, de achterdek, andere boten, het kussen…

De plaatsen en verplaatsingen:

               Wie hoort waar thuis, komt waar vandaan, gaat waar heen?

               - Deze kant van het meer en de overkant

               - In de boot en op het achterdek

               - Achterlaten, meenemen en begeleiden

De tijden:

               Wanneer gebeurt er iets, op welk moment ontstaat verandering?

               Wat geven de tijden       van        de werkwoorden en andere aanduidingen aan

               De zelfde dag, tegen het vallen van de avond…

De werkwoorden

               - spreken tot de leerlingen,   meenemen van Jezus en    begeleiden

               - storm opsteken, golven slaan over, boot loopt vol, vergaan, niet geraakt worden

               - slapen en wakker maken,  verontwaardiging tonen, opstaan, zich  richten tot,

               - met een dwingend woord, spreken tot de wind

               - gaan liggen, stil worden

               - bang zijn, geen vertrouwen hebben, door vrees

                              (ontzag ) bevangen zijn

               - elkaar bevragen, gehoorzamen, iemand zijn

De thema’s

-Overtocht, storm, dreigen te vergaan, angst, vertrouwen, gebiedend toespreken, wind en water gehoorzamen, ontzag, …

- Zie: de werkwoorden

- Wonderverhalen, wie is Jezus?

 

Deze opsomming van vele elementen uit het verhaal kan helpen om meer en diverse betekennissen op het spoor te komen. Probeer ze allereerst voor jezelf als begeleider te verwoorden. Tegelijkertijd reiken ze ook elementen aan om grondiger te gaan ontdekken o.a. via dramatiserende werkvormen.

 

2. Spelmogelijkheden verkennen

Vanuit de verhaalanalyse vinden we vaak gemakkelijker elementen om te verkennen, om zich in te leven, om uit te spelen…  Als je de werkwoorden uit de tekst neemt, dan heb je al zoveel ’doe-woorden’, woorden die kunnen ‘gedaan’ worden en die dus spelend verkend kunnen worden en geplaatst in het leven van kinderen..

De onderstaande voorbeelden van mogelijke activiteiten en werkvormen worden enkel opgesomd, niet uitgewerkt. Ze dienen nog wel in de context van een bibliodrama geplaatst te worden en niet als louter drama activiteit beschouwd.

 

Speelterrein:

*Het meer, de oever en overkant verbeelden.

Gebruik maken van blauwe, groene, witte doeken en andere voorwerpen. Elk kind leeft zich in, in een aspect van het meer, de oever… Het legt een zelfgekozen voorwerp neer bijvoorbeeld een stoel, het kind leeft zich in en zegt: ‘ik ben de steiger waarop de boten aanmeren. Een ander kind neemt een donkerblauwe doek en zegt:’, ik ben de diepte van het meer…’ enz..

 

*Een boot maken te midden van het meer

  • Met voorwerpen de diverse onderdelen van een boot uitbeelden: ‘Ik ben de bodem van de boot en ik lig al vol water’. ‘Ik ben het kussen en ik draag Jezus hoofd…’ ‘ Ik ben de mast en ik zie de overkant…’

  • Met het lichaam van de kinderen zelf: door zich in te leven in een onderdeel van de boot en zichzelf een houding aan te nemen: ik ben de voorsteven  en de golven overspoelen mij, ik ben de reling  en de leerlingen houden zich aan mij vast, ik ben het visnet maar zonder vis….

*De storm verbeelden

  • Met doeken het water verbeelden: de doeken naar elkaar waaien en voelen wat er in je leeft aan gevoelens, associaties, bedenkingen… als storm opkomt. De gevoelens uiten in korte woorden, fluisterend of roepend…

  • Verbeelden dat je in een boot zit in de storm en het water slaat over de bootrand: Met alleen gebaren uiten wat in je opkomt, daarna ook met woorden

  • Zelf de storm zijn en door uitbeelding met alleen klanken  de storm uitbeelden: eerst individueel en daarna in groep… Hoe beleef je het om storm te zijn, storm te maken… Wat beleef je als je groep storm maakt… Hoe zou dat zijn voor hen die in de storm zitten…?

  • De boot in de storm verbeelden: Twee kinderen zitten tegenover elkaar met de benen wat uit elkaar, voeten tegen elkaar of een beetje over elkaar heen. Ze nemen elkaars handen vast en leunen dan wat naar achter. Samen verbeelden ze zo een bootje. De romp wordt verbeeld  door de benen en het onderlichaam. De bovenlichamen zijn de voor en achtersteven. De armen vormen de reling. Het derde kind plaatst zich in de boot. De twee kinderen die samen de boot vormen gaan een bewegingspel creëren waarbij de boot varend in kalm water stilaan in de storm terecht komt. De kinderen trachten in hun spel goed te voelen wat het hen allemaal doet, wat ze innerlijk voelen, beleven, ervaren… Zowel als boot ,als opvarende van de boot.  De oefening wordt driemaal herhaald. De kinderen verwisselen telkens van positie en rol. Het kind dat voorsteven speelt, wordt achtersteven, de achtersteven wordt opvarende en de opvarende wordt voorsteven.

De rol van ‘opvarende’ kan concreet ingevuld worden binnen het verhaal: als opvarende ben je dan ‘één van de leerlingen’ of ‘Jezus zelf’.

Het spel kan gespeeld worden ‘in stilte, zonder woorden’ of ‘met geluid en taal’.

*Stilte na de storm

de stilte van de wind en het water: ieder kind drukt op eigen wijze de stilte uit na de storm

 

Werkwoorden verkennen

*Begeleiden (vergezellen) ( de andere boten die de boot met Jezus naar de overkant begeleiden):

De kinderen verkennen het werkwoord ‘begeleiden’. Door op verschillende wijzen elkaar te begeleiden doorheen de speelruimte. Hoe doe je dat ‘begeleiden’ wat roept het bij je wakker, hoe ben jezelf al begeleid…De kinderen, verkennen het ‘begeleiden’ met één iemand, met twee met meerder personen… telkens heel kort. Ervaringen uitwisselen, nieuwe wijzen van begeleidenverzinnen. Zoveel mogelijk vormen van begeleiden verkennen. Samen er over aan elkaar vertellen.

 

*Slapen en wakker maken en verontwaardiging uiten

Spelen in drietallen: één kind speelt Jezus en de anderen twee spelen de leerlingen. De leerlingen wekken Jezus en vertellen wat er aan de hand is. Het kind dat Jezus speelt reageert op het gewekt worden. Daarna telkens van rol verwisselen en aan elkaar vertellen wat je bedenkt, voelt associeert als je het speelt.

 

*Dwingend woord spreken

  • De situatie uit het verhaal spelen: Jezus tegenover de storm De gehele groep kinderen verbeeldt de storm; één kind speelt de rol van Jezus die een dwingend woord spreekt. Eerst in stilte en met een gebaar, nadien met geluiden en taal. Variatie: in twee groepen tegenover elkaar. Het ene koor speelt ‘storm’, de ander speelt ‘Jezus’.

  • Met z’n allen op eigen wijze een dwingend woord spreken: één voor één of allemaal door elkaar en tegelijkertijd. Samen als één koor het zelfde dwingende woord (of woorden) spreken tegenover de storm.

  • De kinderen verbeelden, herinneren, associëren zich een situatie waarin een dwingend woord gesproken wordt. De situatie kort visualiseren en uitzetten in de speelruimte ruimte met voorwerpen en enkele kinderen. De anderen kinderen leven zich in. Ze gaan om beurten een dwingend woord spreken… vriendelijk, kordaat, kwaad… 

  • lle spelers op één lijn één na één de spelers op de scène met een dwingend woord

               ondertussen ook uitbeelden en involgend op het éérste woord

              

Situaties verkennen

*Het naar de overkant willen

De kinderen leven zich in, in de figuur van Jezus; van een leerling van Jezus of een andere visser.Ze vervolledigen één zin: ik wil weg van deze plaats omdat… (van op de steiger naar de oever)  

ik wil naar de overkant omdat…  (van op de steiger kijkend naar de overkant)

*De angst in de storm

               de angsten spelen, individueel of allen tegelijk en door elkaar

               gesprek met elkaar over de angst samen in de boot

               angsten spelen terwijl anderen de storm spelen

               één bepaalde angst door allen spelen, versterken of verkleinen

*Het geen geloof hebben

               als Jezus  de leerlingen aanspreken omdat ze geen vertrouwen, geen geloof hebben.

               als leerling door Jezus er op aangesproken worden dat hij ligt te slapen in de storm.

*De situaties actualiseren.

situaties van bedreiging en storm vertellen, deze in scène zetten in de spelruimte en deze spelend verkennen.

*De verbazing na de storm uiten:

individueel, in groep in stilte en gebaar, met (eigen) woorden.

Uitwerking van werkvormen >> zie Werkvormen

bottom of page